De naamswijziging van zoon is voor de IB-groep niet van invloed, dat even vooropgesteld.
Besluit studiefinanciering 2000
Hoofdstuk 3. Weigerachtige of onvindbare ouders
Artikel 6. Algemeen
1. Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet , voor wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de weigerachtige of onvindbare ouder, bestaat in ieder geval, indien:
a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende,
b. de ouder uit het ouderlijk gezag is ontzet of ontheven,
c. de studerende geen contact met de ouder heeft,
d. sprake is van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek , of
e. gegevens over de verblijfplaats van de ouder niet kunnen worden achterhaald
Artikel 7. Conflicteis 1. Van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a , is sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken. 2. De IB-Groep stelt bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden. 3. De ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.
Artikel 10. Niet inbare alimentatie
Van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d , is sprake, indien de alimentatie oninbaar is gedurende ten minste 12 maanden voorafgaande aan de maand waarin de studerende voor het eerst studiefinanciering ontvangt. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige (opm.: zoals LBIO of REMO)
Artikel 11. Onbekende verblijfplaats ouder
Indien de studerende de verblijfplaats van de ouder niet kent, onderzoekt de IB-Groep in een geval als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e , de verblijfplaats van die ouder gedurende ten hoogste 3 maanden onderscheidenlijk ten hoogste 6 maanden in geval van onderzoek in het buitenland. Indien de verblijfplaats van die ouder niet wordt achterhaald, wordt geen rekening gehouden met de veronderstelde ouderlijke bijdrage.
(bron: http://lexius.nl/besluit-studiefinanciering-2000/hoofdstuk1)
Wat ik me afvraag is op welke grond zoon nu eigenlijk een beroep op de regeling weigerachtige ouders heeft gedaan? Was dat op grond van een ernstig en structureel conflict (a), dan eist de IB-groep n.l. geheel rechtmatig een verklaring van een deskundige (dit om misbruik van de regeling te voorkomen). Was dat op grond van het niet kunnen achterhalen van de verblijfplaats van de ouder dan is zo'n verklaring echter helemaal niet vereist!
Het feit dat de inning van de alimentatie uit handen is gegeven van het Engelse REMO doet bij mij toch het vermoeden rijzen dat deze instantie (of het LBIO) wellicht wél op de hoogte is van de verblijfplaats van vader.
En in hoeverre heeft zoon ‘een bedrag’ van vader gekregen? Was dat eenmalig en gebeurde dat binnen de bedoelde termijn van 12 maanden?
Als zoon het niet eens is met een besluit van de IB-groep heeft hij overigens ook nog de mogelijkheid van bezwaar en beroep (daarvoor geldt wel een termijn).